Daniël 1:6
Daniëls ballingschap naar Babylon
Daniël 1:6
Onder dezelve nu waren uit de kinderen van Juda: Daniel, Hananja, Misael en Azarja.
Aangrenzende Verzen
Vorig Vers
Daniël 1:5
En de koning verordende hun, wat men ze dag bij dag geven zou van de stukken der spijs des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog, en dat zij ten einde derzelve zouden staan voor het aangezicht des konings.
Volgend Vers
Daniël 1:7
En de overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniel noemde hij Beltsazar, en Hananja Sadrach, en Misael Mesach, en Azarja Abed-nego.