Lees Volledig Hoofdstuk
Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonden wil.
Dat Gij zoudt roepen, en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn.
Mijn overtreding is in een bundeltje verzegeld, en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen.