Lees Volledig Hoofdstuk
Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd.
Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd.
Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.