Lees Volledig Hoofdstuk
Gij bergen, dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen! als lammeren?
Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet?
Beef, gij aarde! voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs;