Lees Volledig Hoofdstuk
Alle kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, zal u een verfoeisel zijn.
En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, en de hop, en de vledermuis.
Dit nochtans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft, om daarmede op de aarde te springen;