Lees Volledig Hoofdstuk
Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;
Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;
En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.