Lees Volledig Hoofdstuk
Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen.
Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.
Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest.