Lees Volledig Hoofdstuk
Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.
Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.