Lees Volledig Hoofdstuk
Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.
Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.
Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.