Lees Volledig Hoofdstuk
Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken.
De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt.
Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen.